Regionale kennisnetwerken en innovatie

Publicatie

Bedrijven verwerven belangrijke en meer specialistische kennis vooral buiten de eigen regio. Bedrijven verschillen sterk in het aangaan van kenniscontacten. Vooral bedrijven met relatief veel hoger opgeleiden zijn actief in het extern verwerven van kennis.- Er is geen eenduidige relatie tussen het aangaan van regionale kenniscontacten en het innovatief vermogen van bedrijven. Deze lijkt per sector te verschillen: in de life sciencessector lijkt deze relatie er wel te zijn en in de ICT-sector niet. - In zowel de ICT-sector als in de life sciencessector hangt de interne kennisbasis van bedrijven samen met hun innovatief vermogen.

Samenvatting van het rapport

Achtergrond

Nu de ontwikkeling van regionale kennisnetwerken steeds meer door de overheid wordt gestimuleerd, is inzicht in de relatie tussen ruimtelijke nabijheid, kennisuitwisseling en innovatie van steeds groter belang. Om die reden beschrijven wij in deze studie de structuur van regionale kennisnetwerken en het soort organisaties en bedrijven dat hierin participeert. Daarnaast wordt bekeken of de regionale kenniscontacten van bedrijven belangrijker zijn dan hun kenniscontacten buiten de eigen regio. Ten slotte wordt de samenhang onderzocht tussen de regionale contacten van bedrijven en hun innovatief vermogen: verwerven bedrijven met regionale contacten inderdaad meer externe kennis en zijn ze daarom innovatiever dan andere bedrijven?

Data

Tot op heden zijn er weinig feitelijke gegevens beschikbaar zijn over het bestaan van regionale kennisnetwerken en hun belang voor het innovatief vermogen van bedrijven. De data die nodig zijn om de bovengenoemde onderzoeksvragen te beantwoorden, zijn dan ook door het Ruimtelijk Planbureau zelf verzameld met behulp van telefonische enquêtes onder bedrijven.

Daarbij hebben we ons beperkt tot de regionale kennisnetwerken van de life sciencessector en de ICT-sector. Het grote belang van kennis voor bedrijven in deze sectoren maakt dat ze zeer waarschijnlijk ook baat hebben bij regionale kennisuitwisseling. Bij de ICT-sector richten we ons vooral op bedrijven in de computerdienstverlening; bij de life sciencessector op bedrijven die zich in belangrijke mate bezighouden met biotechnologie. Op basis van de ruimtelijke verdeling van deze twee sectoren is gekozen voor de drie onderzoeksregio’s Midden-Nederland, en Zuid-Holland en Gelderland; dit zijn belangrijke concentratieregio’s voor respectievelijk de ICT-sector en de life sciences.

Structuur van de regionale kennisnetwerken

In het algemeen staan bedrijven met relatief veel hoger opgeleiden meer open voor het extern verwerven van kennis. Daarnaast participeren bedrijven in de life sciences veel meer in de regionale kennisnetwerken dan ICT-bedrijven en hebben ze bovendien meer niet-regionale contacten. Dit hangt waarschijnlijk samen met de aard van de door deze bedrijven noodzakelijke kennis. Binnen de life sciences is er sprake van een zeer snelle ontwikkeling van de relevante kennis, die bovendien sterk op wetenschappelijk onderzoek is gebaseerd. De meeste bedrijven zijn niet in staat alle benodigde nieuwe kennis binnen het bedrijf zelf te ontwikkelen. Hierdoor staan deze bedrijven over het algemeen meer open voor kennis van buiten. In de ICT-sector daarentegen, waar wetenschappelijke kennis minder centraal staat, hebben meer bedrijven over het algemeen minder externe contacten.

Daarnaast blijkt dat er binnen de kennisnetwerken van zowel de life sciencesbedrijven als de ICT-bedrijven zogenaamde sleutelorganisaties bestaan. De universiteiten en kennisinstellingen in respectievelijk Leiden en Wageningen zijn, naast een beperkt aantal grotere bedrijven, de vakinhoudelijke sleutelorganisaties voor de life sciencessector. Dit hangt samen met de sterke oriëntatie van bedrijven in de life sciencessector op wetenschappelijke kennis.

De grote ICT-bedrijven zijn de sleutelorganisaties in het vakinhoudelijke netwerk binnen de ICT-sector. Voor organisatorische problemen benutten bedrijven uit beide sectoren ondersteunende organisaties, zoals Syntens in de ICT-sector en de Biopartner centres in het geval van de life sciences.

Regionale versus niet-regionale kenniscontacten

Regionale en niet-regionale kenniscontacten van de ICT- en life sciencesbedrijven verschillen duidelijk van elkaar. Bedrijven benutten de niet-regionale kenniscontacten vaak voor vakinhoudelijke kennis. Dergelijke kenniscontacten ervaren zij voor het oplossen van technologische en organisatorische problemen als belangrijker dan de regionale kenniscontacten. De regionale kenniscontacten, waarbij meer face-to-faceoverleg plaatsvindt, zijn vluchtiger.

Er wordt minder relevante kennis uitgewisseld dan in de niet-regionale kenniscontacten. Wel hebben bedrijven in het algemeen meer regionale dan niet-regionale kenniscontacten.

Ruimtelijke nabijheid op zich is dus niet voldoende en evenmin noodzakelijk voor kennisuitwisseling. Bedrijven wisselen alleen kennis uit als ze wat van elkaar kunnen leren en als het risico van opportunistisch gedrag beperkt is.

Dit laatste vereist vertrouwen. Zo zijn de niet-regionale kenniscontacten van ICT-bedrijven en life sciencesbedrijven in Zuid-Holland vaker gebaseerd op relaties uit het verleden. Bij de life sciencesbedrijven in Gelderland daarentegen lijkt juist het netwerk van regionale contacten meer gebaseerd te zijn op relaties uit het verleden. Mogelijk ligt de oorzaak hiervoor in de voor Nederland unieke specialisatie van deze regio in de landbouwtechnologie.

Relatie regionale kenniscontacten en innovatie

Er bestaat niet altijd een positieve samenhang tussen het aantal regionale kenniscontacten en het innovatief vermogen van bedrijven. Voor de ICT-bedrijven in Midden-Nederland geldt dat hun innovatieoutput - het aandeel van de verkoop van nieuwe producten en diensten in de totale omzet - niet afhangt van het aantal regionale kenniscontacten dat zij onderhouden. De innovatieoutput hangt evenmin samen met het aantal niet-regionale kenniscontacten.

Het innovatief vermogen van ICT-bedrijven in Midden-Nederland lijkt dus niet af te hangen van het verwerven van externe kennis.

Life sciencesbedrijven in Gelderland en Zuid-Holland profiteren daarentegen wel van hun regionale kenniscontacten. Voor deze bedrijven is er een positieve samenhang tussen het aantal geregistreerde patenten en het aantal vakinhoudelijke kenniscontacten met organisaties in de regio. Het aantal niet-regionale contacten beïnvloedt het innovatief vermogen van deze bedrijven niet.

Doordat het effect van regionale kenniscontacten lijkt te verschillen tussen sectoren, is het de vraag of het stimuleren van regionale kennisnetwerken ook automatisch leidt tot een verbetering van het innovatief vermogen van de bedrijven in die regio. Wel vertoont de interne kennisbasis van bedrijven in beide sectoren een positieve samenhang met hun innovatief vermogen.

Zowel voor de ICT-sector als voor de life sciencessector geldt dat bedrijven met een hoger aandeel medewerkers met een universitair diploma een groter innovatief vermogen hebben, én - zoals we hiervoor zagen - een groter aantal kenniscontacten.Voor een effectief gebiedsgericht beleid dat zich richt op het stimuleren van het innovatief vermogen van het bedrijfsleven, is derhalve inzicht nodig in de specifieke kenmerken van de sector.

De rapporten en achtergrondstudies worden uitgegeven bij NAi Uitgevers te Rotterdam en zijn te bestellen via de boekhandel, telefonisch bij NAi Uitgevers (010 4401203) en via de website van het NAi.

Auteurs

Anet Weterings en Roderik Ponds

Kenmerken

Publicatietitel
Regionale kennisnetwerken en innovatie
Publicatiedatum
20 juni 2007
Publicatie type
Publicatie
Publicatietaal
Nederlands
Productnummer
92019