Energietransitie gebouwde omgeving - op zoek naar een verhaal

De energietransitie in de gebouwde omgeving is een ingewikkeld vraagstuk. Pieter Boot schetst de voorwaarden om er een succes van te maken.

De opgave voor de energietransitie in de gebouwde omgeving is kwantitatief relatief niet zo groot, maar wel heel ingewikkeld. Dat komt deels omdat er veel meningen en belangen botsen, terwijl de feiten niet altijd helder zijn. Op zijn beurt leidt dat weer tot misverstanden en het ontbreken van een gedragen verhaal.

De broeikasgasemissies in de gebouwde omgeving bedragen met 23,3 Mton in 2019 een ruime 12% van de totale Nederlandse uitstoot. Voor 2030 raamt de laatste Klimaat- en Energieverkenning een ongeveer gelijk percentage. Als alle maatregelen van het Klimaatakkoord worden uitgevoerd, leidt dat tot een emissiereductie van 1,3 tot 3,8 Mton ten opzichte van een basispad zonder die maatregelen. Die reductie bedraagt een tiende van die in de elektriciteitssector en industrie samen. Getalsmatig valt het dus wel mee, maar dat maakt de uitvoering niet gemakkelijker. Dat komt door verschillende meningen en belangen.

Een aantal politieke partijen gaat eraan voorbij dat doelen soms op gespannen voet met elkaar staan

Verschillende belangen zijn goed te begrijpen. Van de broeikasgasemissies in de gebouwde omgeving heeft twee derde betrekking op woningen en een derde op kantoren en andere gebouwen. Er zijn 7,6 miljoen woningen. Van die woningen is ruim 57% eigendom van de bewoners en de rest van woningcorporaties en andere verhuurders. Voor veel woningeigenaren zijn hun huizen hun grootste materiële bezit. In het Klimaatakkoord is de aanpak van de gebouwde omgeving helder gedefinieerd. De kern is de wijkgerichte aanpak, die zo’n driekwart van het geraamde effect moet opleveren. Gemeenten zijn zogeheten transitievisies warmte aan het maken, waarin ze een tijdpad vastleggen voor een stapsgewijze aanpak van verduurzaming van wijken. Voor de wijken waarvan wordt vastgelegd dat ze voor 2030 worden verduurzaamd, wordt ook vastgelegd welke alternatieven daar dan zullen komen voor verwarming op aardgas. Gemeenten kijken bij het opstellen van deze visies zowel naar de laagste maatschappelijke kosten als woonlastenneutraliteit voor de eindgebruikers. Als ze ergens niet voor de maatschappelijk laagste kosten kiezen, beargumenteren ze waarom dat zo is. Er wordt gestreefd naar woonlastenneutraliteit, een niet heel duidelijk begrip, maar het komt erop neer dat voor de woningeigenaar of huurder de verduurzaming van de eigen woning niet veel duurder mag zijn dan het nalaten ervan.

Behalve belangen zijn er meningen, waarbij ook een aantal partijen in de Tweede Kamer zich flink roert. Ik licht er een voorbeeld uit. Sommige partijen in de Tweede Kamer willen zowel gelijke woonlasten – niet als streven, maar als uitkomst – als keuzevrijheid voor de wijze van verduurzaming van de eigen woning voor iedereen. De gelijke woonlasten worden benadrukt in moties, de nadruk op keuzevrijheid in pogingen om te belemmeren dat gemeenten het net voor kookgas niet laten vervangen in een wijk waar al een warmtenet is. Deze partijen gaan eraan voorbij dat doelen soms op gespannen voet met elkaar staan. Als een gasnet in het belang van slechts een klein aantal gebruikers voor een hele wijk vervangen moet worden, kan dat uiteraard tot hogere maatschappelijke kosten leiden dan wanneer dat niet zou zijn gebeurd.

Woningeigenaren zien de waarde van hun bezit toenemen zonder dat ze daar iets voor hoeven te doen

Woonlastenneutraliteit is een beetje wonderlijk begrip. Omdat wonen een groot deel van de besteding van het inkomen uitmaakt, is het begrijpelijk dat er met normen gewerkt wordt inzake bijvoorbeeld het verstrekken van hypotheken. Maar ik ken geen ander begrip waarbij voor een deel van mijn uitgaven normen voor het overheidsbeleid gelden. Kledingneutraliteit, vervoersneutraliteit, vakantieneutraliteit – het zou een boekhoudkundig leven worden dat allemaal bij te moeten houden. Een diepgaander bezwaar is dat het niet erg aansluit bij de echte problemen en ontwikkelingen in de samenleving. Woningeigenaren zien de waarde van hun bezit toenemen zonder dat ze daar iets voor hoeven te doen. Dat komt in belangrijke mate door schaarste aan woningen. Ze ontvangen ‘rents’, in economentermen (die ze pas ontvangen bij verkoop van het huis). Het is helemaal niet erg als de overheid hen dan ook dwingt iets te doen, als er waar nodig geholpen wordt met overbruggingsfinanciering. Dat geldt natuurlijk niet voor huurders. Het lijkt me daarom meer voor de hand te liggen om te letten op mensen die al financiële problemen hebben, dan wel daarin komen door een toename van lasten door de energietransitie.

Dan hebben we het over de mensen die leven in energie-armoede of die daar door de transitie in zouden komen. In Nederlands wordt dit begrip in het beleid niet veel gebruikt. Dat is begrijpelijk, want uit internationale vergelijking blijkt dat het aandeel mensen in Nederland dat in energie-armoede leeft – gedefinieerd als bijvoorbeeld mensen die zelf aangeven zich in de winter niet adequaat te kunnen verwarmen - met 2,6% vrijwel het laagst is van dat in Europa: de helft van dat in België of Frankrijk of een derde van dat in het Verenigd Koninkrijk. Er zijn ook andere definities, zoals: Mensen die meer dan 8 of 10% van hun inkomen aan energie kwijt zijn. Het PBL heeft daar in 2018 heel precies naar gekeken: 5,7% van de huishoudens geeft meer dan een tiende van het inkomen aan energie uit, en nog eens 4% heeft ook betaalrisico’s (bijvoorbeeld omdat men veel andere vaste lasten heeft). Het lijkt me veel verstandiger de aandacht op deze kleine 10% procent van de huishoudens te richten dan in het algemeen op woonlastenneutraliteit voor alle burgers. De keerzijde daarvan is dat verplichtingen voor mensen met hoge inkomens en dure niet-geïsoleerde huizen strikter kunnen worden en de tegemoetkomingen gering.

De transitie lukt alleen als in elk geval vier cruciale partijen samenwerken

Misschien zijn zo wel enige contouren van een verhaal rond energietransitie in de gebouwde omgeving te geven. Het is in het belang van ons allemaal, net zoals onderhoud van dijken. Het gaat geld kosten, meer dan wat we nu betalen. We willen dat zo slim mogelijk doen. Dus niet eenzijdig inzetten op vergaande isolatie overal, maar wel op verstandige isolatie. We vertrouwen in de democratie van gemeenten. De Tweede Kamer weet niet alles beter dan gemeenteraden. We stimuleren dat gemeenten met bewoners en wijken in goed gesprek gaan. Waar daar geld voor is, bevorderen we pilots van wijkaanpakken, om maximaal van elkaar te leren. We begrijpen dat het enorm zoeken is naar maatwerk, maar willen tegelijk door schaalvoordelen kostenreducties bereiken. We erkennen dat er in beginsel – net zoals in andere landen – drie routes voor de transitie zijn – via warmtenetten, schone gassen en elektriciteit – en kijken uit naar wat gemeenten daarover in hun visies gaan zeggen. We hebben haast, want het aantal jaren tot 2050 is kleiner dan het aantal jaren terug tot 1990, en het bereiken van nul-emissies in 2050 is een ambitieus doel dat een grote inzet vraagt van iedereen. We begrijpen dat het Rijk voor een verstandige uitvoering aan essentiële knoppen draait – zoals de belastingwetgeving, de omvang van subsidiestromen en wetgeving rond financiering. Het is complex. We begrijpen dat de transitie alleen lukt als in elk geval vier cruciale partijen – eigenaren, gemeenten, netbeheerders en het rijk – samenwerken. We gaan uit van vertrouwen in het gezond verstand van de ander. We werken niet met begrippen die niet helpen, maar letten op de mensen die het financieel moeilijk hebben.

Gerelateerd

Over het onderwerp:

Klimaat en energie

Analyseren van het effect van beleid op de broeikasgasreductie, nu en in de toekomst, en verkennen van verschillende opties waarmee de reductiedoelen gehaald kunnen worden.

Meer over klimaat en energie