Hooggespannen verwachtingen van beëindigingsregelingen in de veehouderij zijn nauwelijks waar te maken
Het kabinet-Rutte IV reserveert 7,4 miljard euro om veehouderijen te sluiten en wil daarmee een forse bijdrage leveren aan het halen van de wettelijke stikstofdoelen in 2030. Het zou tot tientallen procenten minder vee leiden en betrekking hebben op duizenden boerenbedrijven. Op basis van een analyse van 25 jaar beëindigingsregelingen concludeert het PBL in het rapport Beëindigen van veehouderijen – lessen uit 25 jaar beëindigingsregelingen dat volledige besteding van het budget in de periode tot 2030 nauwelijks voorstelbaar is. Als de druk op de uitvoering van de beëindigingsregelingen te zeer oploopt omdat verwachtingen ervan te hooggespannen zijn, geeft dit risico’s op ondoelmatige bestedingen of spanningen tussen overheid en burger. Dat neemt niet weg dat het gericht beëindigen van veehouderijen – als onderdeel van een bredere beleidsmix – een effectief instrument kan zijn om de natuurkwaliteit te verbeteren.
De hoge verwachtingen over het beëindigen van veehouderijen lijken niet gestoeld op een systematisch inzicht in de effecten van beëindigingsregelingen. Daarom heeft het PBL een analyse gemaakt van de inzet van deze regelingen over de afgelopen 25 jaar. De analyse leert dat in het verleden veehouderijen deelnamen aan vrijwillige beëindigingsregelingen die op dat moment samen enkele procenten van het Nederlandse vee huisvestten.
Drie redenen die een schaalsprong moeilijk maken
Het beschikbaar stellen van een veel hoger budget dan tijdens eerdere regelingen het geval was, zal niet zomaar tot een evenredig groter aantal deelnemers leiden. Dat komt in de eerste plaats omdat de resultaten van de regelingen uit het verleden in belangrijke mate stoelden op het feit dat vooral oudere veehouders zonder opvolger deelnamen. De beëindigingregelingen visten hierdoor de vijver van potentiële stoppers voor een aantal jaren leeg: in de jaren voor en na openstelling stopten juist relatief weinig veehouderijen. In de tweede plaats werden beëindigingsregelingen in het verleden vaak opengesteld met een gelijktijdige aanscherping van het milieubeleid, terwijl bedrijven op hetzelfde moment kampten met slechte marktomstandigheden. Dat maakte het voortzetten van het bedrijf voor een deel van de veehouders moeilijk. Nu zijn de marktomstandigheden juist gunstig en moet het beleid voor de landbouw en het landelijk gebied nog verder ontwikkeld worden. Ten derde zal het steeds moeilijker en kostbaarder worden om de meer rendabele bedrijven tot deelname te verleiden. Tegelijk zal het perspectief van blijvers juist verbeteren als een deel van de veehouderijen stopt.
Verplichte beëindiging veehouderijen: weinig ervaring en ongewis effect
Als vrijwillige beëindiging onvoldoende oplevert dan overweegt het kabinet de inzet van verplichte instrumenten, zoals onteigening. Het PBL concludeert in zijn studie dat er nauwelijks ervaring bestaat met verplichte beëindiging in de veehouderij. Daarmee zijn ook de effecten van een grootschalige inzet van beëindiging onder dwang onontgonnen gebied. Strikte juridische voorwaarden maken dat overheden van geval tot geval de noodzakelijkheid van het gedwongen stoppen van een specifieke veehouderij dienen aan te tonen. Met stikstofreductie als enige argument lijkt dat lastig omdat er ook alternatieven zijn, bijvoorbeeld door technische aanpassingen of door andere bedrijven te beëindigen. Het aanvechten van de rechtmatigheid van verplichte beëindiging kan tot juridische procedures leiden die jaren – tot meer dan een decennium – kunnen duren.
Hooggespannen verwachtingen bij politiek en beleid over de grootschalige inzetbaarheid van beëindigingsregelingen, in combinatie met de korte periode van acht jaar waarin de doelen gerealiseerd moeten worden, zullen een grote druk leggen op de beleidsuitvoering. Dat riskeert ondoelmatige besteding van middelen door zo veel mogelijk veehouderijen te beëindigen. Tijdsdruk in combinatie met verplichte beëindiging zet bovendien het doorlopen van formele procedures onder spanning, en daarmee mogelijk ook de verhouding tussen overheid en burger.
Beëindigingsregelingen kunnen zonder grootschalige inzet toch een nuttig instrument zijn
Bovenstaande kanttekeningen bij de hoge verwachtingen over deelname, budgetbesteding en effecten nemen niet weg dat een beëindigingsregeling een nuttig instrument kan zijn. Een eenzijdige focus op stikstofreductie roept wel vragen op over de effectiviteit waarmee de regelingen bijdragen aan de Europese natuurkwaliteitsdoelen. Niet alleen stikstof drukt op de natuurkwaliteit; voor een effectieve inzet zou het beëindigen van een veehouderij aantoonbaar meerdere drukfactoren – zoals verdroging of versnippering – in één keer moeten wegnemen. Het gericht beëindigen van veehouderijen is voor boeren vaak pijnlijk, maar kan – onder die voorwaarden en als onderdeel van een bredere beleidsmix – een effectief instrument zijn voor het verbeteren van de natuurkwaliteit, en het daarmee op termijn vergemakkelijken van vergunningverlening voor woningbouw, de energietransitie of andere bedrijvigheid. Ook kan het bijdragen aan het verbeteren van het perspectief voor blijvende veehouderijbedrijven.